Het werkwoordelijk gezegde (wwg) | Gratis oefenen

Op deze pagina leer snel het werkwoordelijk gezegde. Je kunt uitleg lezen en oefeningen maken. De oefeningen staan onderaan de pagina. Lees eerst de theorie en oefen daarna.

Uitleg

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. De afkorting van het werkwoordelijk gezegde is wwg.

Voorbeeld:

  • Ik ga morgen naar school lopen.
  • Werkwoordelijk gezegde: ga lopen.
  • Ik zou wel naar school willen fietsen.
  • Werkwoordelijk gezegde: zou willen fietsen.

Dit waren simpele voorbeelden, er zijn namelijk ook nog wat opmerkingen. Die zullen we hieronder bespreken:

Kanttekening 1:


Als het woordje te of aan het voor een werkwoord staat, hoort deze ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld:

  • Ik stond gister te kijken.
  • Werkwoordelijk gezegde: stond te kijken.
  • Ik was gister aan het voetballen.
  • Werkwoordelijk gezegde: was aan het voetballen

Kanttekening 2:


Het wederkerend voornaamwoord dat bij een werkwoord hoort, hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld:

  • Ik schaam me zo erg!
  • Werkwoordelijk gezegde: schaam me.

Kanttekening 3:


Een werkwoordelijke uitdrukking kan ook bij het werkwoordelijk gezegde horen. Een werkwoordelijke uitdrukking kun je vaak veranderen door een werkwoord dat de zelfde betekenis heeft. Dit staat ook in het voorbeeld hieronder.

Voorbeeld:

  • Ik raak altijd de kluts kwijt tijdens het leren.
  • -> De kluts kwijt raken = in de war raken
  • Werkwoordelijk gezegde: raak de kluts kwijt.

Kanttekening 4:


Gesplitste werkwoorden horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeld:

  • Noem eens alle hoofdsteden in Nederland op.
  • -> Het hele werkwoord is opnoemen.
  • Werkwoordelijk gezegde: noem op.

Oefeningen werkwoordelijk gezegde: