Als een werkwoord de persoonsvorm van een zin is en de zin in de tegenwoordige tijd staat, dan moet je hem op de volgende manier schrijven/vervoegen:
Als je vergeten bent wat de stam van een werkwoord is, klik dan hier
Persoonsvorm tegenwoordige tijd vervoegen:
Ik stam Jij/zij/hij/het/u stam + t Wij/jullie/zij hele werkwoord
Voorbeelden vervoegingen pvtt
Ik Word morgen een jaar ouder.Jij/zij/hij/het/u Wordt morgen een jaar ouder.Wij/jullie/zij Worden morgen een jaar ouder.
Ik Loop Jij/zij/hij/het/u Loopt Wij/jullie/zij Lopen
Ik Vind Jij/zij/hij/het/u Vindt Wij/jullie/zij Vinden
D of DT op het eind?
Op toetsen zal vaak gevraagd worden of je een persoonsvorm met een d of dt schrijft. Let hierbij altijd goed op. Je schrijft een werkwoord alleen met dt als:
De stam eindigt op een d (de stam van ‘worden’ is bijvoorbeeld ‘word ‘)
Het werkwoord een persoonsvorm is.
Het de tegenwoordige tijd is. Let dus op, in de verleden tijd schrijf je nooit dt!!!!
Als je hem vervoegt naar jij/hij/zij/het/u
Voorbeelden van dt op het eind
Ik Word Jij Wordt uitzondering: Word jij?Hij Wordt Zij Wordt Het Wordt U Wordt Wij Worden Jullie Worden Zij Worden
Oefeningen pvtt/persoonsvorm tegenwoordige tijd: