Het voorzetsel (vz/prepositie) | Gratis oefenen

Voorzetsels worden ook wel preposities genoemd en de afkorting van voorzetsels is VZ. In de volgende zinnen zijn de voorzetsels (VZ) gemarkeerd:

  • Op de kast
  • Onder de kast
  • In de kast
  • Voor de kast
  • Achter de kast
  • Naast de kast
  • Tijdens de vergadering
  • Na de vergadering
  • Voor de vergadering
  • Halverwege de vergadering

Vaste voorzetsels

Soms hoort een voorzetsel bij een werkwoord. Dit noem je dan een vast voorzetsel. Aan de hand van voorbeelden is het meestal wat makkelijker te begrijpen. Zie de volgende voorbeelden, de vaste voorzetsels zijn gemarkeerd:

  • Akkoord gaan met
  • Baat hebben bij
  • Betrekking hebben op
  • Confronteren met

Scheidbare werkwoorden

Soms kan het zijn dat je een voorzetsel vindt in een zin, maar dat dit eigenlijk geen voorzetsel is. Dit is het geval bij scheidbare werkwoorden. Het voorzetsel hoort namelijk bij het werkwoord zelf.
Let op: het is in dit geval dus GEEN voorzetsel!
Zie ook het voorbeeld:

  • Nakijken – Ik kijk vanavond de toetsen na.
  • Het woordje ‘na‘ is in dit geval geen voorzetsel (VZ).

Nog meer voorbeelden:

  • Opnoemen – Noem eens de antwoorden op.
  • Opgeven – Ik geef het op.

Oefenen:

Gratis zinsdelen oefenen

Zinsdelen

Wat wil je oefenen?

Zinsdelen oefenen

Een goede zin begint met een duidelijk begrip van de zinsdelen. Als je weet hoe je de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in een zin herkent, wordt grammatica veel makkelijker. Op deze pagina kun je stap voor stap alle zinsdelen leren: van het werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde tot het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen. Door regelmatig te oefenen, herken je zinsdelen steeds sneller en wordt het schrijven van foutloze zinnen eenvoudiger.

Gratis

Al het oefenmateriaal is volledig gratis beschikbaar. Je kunt direct beginnen met oefenen en zelfs je kennis testen met de oefentoetsen. Zo kun je controleren wat je al goed beheerst en waar je nog extra aandacht aan moet besteden, zonder dat je iets hoeft te betalen.

Waarom

Het leren van zinsdelen is nuttig, omdat het je helpt zinnen beter te begrijpen en correct te schrijven. Je leert foutloze zinnen te maken en je taalgebruik te verbeteren. Dit is niet alleen belangrijk voor school en toetsen, maar ook voor duidelijk en effectief communiceren in het dagelijks leven. Door zinsdelen te oefenen, ontwikkel je een beter taalgevoel en word je zelfverzekerder in het schrijven en lezen van teksten.

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) | Gratis oefenen

Wil jij weten hoe je snel het naamwoordelijk gezegde (nwg) kan vinden? Lees dan snel door! Deze pagina legt uit hoe je dat doet. De afkorting van het naamwoordelijk gezegde is nwg. Als je de theorie snapt, kun je onderaan de pagina gratis oefeningen maken.

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?

Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een naamwoordelijk deel, een koppelwerkwoord en soms ook nog hulpwerkwoorden. Dus:

  • Naamwoordelijk gezegde: koppelwerkwoord + (soms hulpwerkwoorden) + naamwoordelijk deel

Het koppelwerkwoord met de hulpwerkwoorden noemen we ook wel het werkwoordelijk deel.

Koppelwerkwoorden

Voordat je het naamwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden, moet je eerst alle negen koppelwerkwoorden weten. Leer deze dus uit je hoofd:

  • Zijn
  • Worden
  • Blijven
  • Blijken
  • Lijken
  • Schijnen
  • Heten
  • Dunken
  • Voorkomen

Naamwoordelijk gezegde vinden

Het naamwoordelijk gezegde zegt altijd iets over het onderwerp. Als je dus een koppelwerkwoord vindt in een zin, hoeft dit niet altijd te betekenen dat er een naamwoordelijk gezegde in de zin staat.
Om het naamwoordelijk gezegde te vinden, zoek je dus naar een vervoeging van één van de negen koppelwerkwoorden in een bepaalde zin. Dit klikt misschien allemaal lastig, daarom hebben we de volgende voorbeelden gemaakt:

Voorbeelden:

  • Ik ben voetballer.
  • Naamwoordelijk gezegde: ben voetballer
  • Werkwoordelijk deel: ben
  • Naamwoordelijk deel: voetballer

Ben is een vervoeging van het werkwoord ‘zijn’ en is dus een koppelwerkwoord. En voetballer zegt iets over het onderwerp ‘ik’. ‘Ben voetballer’ is dus het naamwoordelijk gezegde in de zin.

  • Mijn vriend is dertig jaar.
  • Naamwoordelijk gezegde: is dertig jaar
  • Werkwoordelijk deel: is
  • Naamwoordelijk deel: dertig jaar

Het woord ‘is’ is een vervoeging van het koppelwerkwoord ‘zijn’ en ‘dertig jaar’ zegt iets over het onderwerp ‘mijn vriend’. Zo weten we dus dat we te maken hebben met een naamwoordelijk gezegde.


Oefeningen naamwoordelijk gezegde:

Oefentoets zinsdelen

Oefentoetsen Zinsdelen

Kies een oefentoets om te starten

Oefentoets 1 Oefentoets 2
Toch eerst meer oefenen?

De bijwoordelijke bepaling (bwb) | Gratis oefenen

Op deze pagina kun je lezen wat de bijwoordelijke bepaling is en hoe je het kan vinden. Daarnaast kun je het ook gratis oefeningen maken. De oefeningen staan onderaan de pagina.

Niet in elke zin hoeft een bijwoordelijke bepaling te staan. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin staan.

Alles wat je overhoudt in de zin, nadat je alles benoemt hebt, is de bijwoordelijke bepaling. Vaak geeft de bijwoordelijke bepaling informatie over tijd, plaats, of een reden.

Je kunt de bijwoordelijke bepaling dus eigenlijk als een soort ‘prullenbak’ zien.

Doorloop dus eerst alle andere stappen tijdens zinsontleding. Alles wat overblijft, is de bijwoordelijke bepaling.

  1. Persoonsvorm
  2. Werkwoordelijk gezegde
  3. Naamwoordelijk gezegde
  4. Onderwerp
  5. Lijdend voorwerp
  6. Meewerkend voorwerp
  7. Als je nu nog wat overhoudt, zijn dat de bijwoordelijke bepalingen.

Voorbeeld bijwoordelijke bepaling:

  • Ik pak de voetbal uit de schuur.
  • Persoonsvorm: pak
  • Werkwoordelijk gezegde: pak
  • Onderwerp: ik
  • Lijdend voorwerp: de voetbal
  • Meewerkend voorwerp: geen meewerkend voorwerp
  • Bijwoordelijke bepaling: uit de schuur

Oefeningen bijwoordelijke bepaling:

Klik de bijwoordelijke bepaling aan:

Sleep de zinsdelen naar de juiste vakjes:

Oefen het meewerkend voorwerp (mv)

Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv) in een zin? De antwoord op deze vraag staat hier uitgebreid uitgelegd. Daarnaast kun je gratis oefeningen maken. De afkorting van het meewerkend voorwerp is MV. Scrol naar onderen om bij de gratis oefeningen te komen.

Om het meewerkend voorwerp te kunnen vinden, moet je eerst de volgende zinsdelen vinden in de zin:

  1. Het werkwoordelijk gezegde
  2. Het onderwerp
  3. Het lijdend voorwerp

Nu je deze zinsdelen gevonden hebt, kun je het meewerkend voorwerp vinden, door de volgende vraag te stellen:

Aan (voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp ?
Het antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp.

Let op: Als je in een zin het woordje ‘aan’ staat, en je kunt deze makkelijk weglaten (de zin loopt dan nog steeds goed), dan is het woord dat erachter staat vaak het meewerkend voorwerp. Zo kun je jezelf vaak controleren. Maar dit is niet altijd het geval en hoeft dus ook niet zo te zijn.

Let op: Een meewerkend voorwerp begint vaak met ‘aan’ of ‘voor’, maar niet altijd.

Voorbeeld:

Ik geef advies aan haar.
Gezegde = geef
Onderwerp = Ik
Lijdend voorwerp = advies
Meewerkend voorwerp = Aan (voor) wie geef ik advies? -> aan haar
Het meewerkend voorwerp (mv) in deze zin is dus ‘aan haar’. Vergeet het woordje ‘aan’ hier dus niet!

Oefeningen meewerkend voorwerp:

Het lijdend voorwerp (lv) | Gratis uitleg en oefeningen

Om het lijdend voorwerp (lv) te vinden, moet je eerst het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vinden in de zin. Lees eerst de theorie en maak daarna de oefeningen. Dan weet je zeker dat je helemaal voorbereid bent!

Uitleg

Om het lijdend voorwerp te kunnen vinden, moet je eerst de volgende zinsdelen vinden in de zin:

  1. Het werkwoordelijk gezegde
  2. Het onderwerp

Nu je het gezegde en het onderwerp gevonden hebt, kun je je zelf de volgende vraag stellen om het lijdend voorwerp te vinden:

  • Wie/wat + gezegde + onderwerp ?

Het antwoord op deze vraag is dan het lijdend voorwerp.

Voorbeelden:

  • Hij neemt zijn tennisbal mee.
  • Gezegde: Neemt mee
  • Onderwerp: Hij
  • Lijdend voorwerp: Wie/wat neemt hij mee? -> Zijn tennisbal

Het lijdend voorwerp in de zin is ‘zijn tennisbal’.

  • De leraar zou hem gewaarschuwd hebben.
  • Gezegde: Zou gewaarschuwd hebben
  • Onderwerp: De leraar
  • Lijdend voorwerp: Wie/wat zou de leraar gewaarschuwd hebben? -> Hem

Het lijdend voorwerp in de zin is ‘hem’.


Oefeningen lijdend voorwerp: