Het hulpwerkwoord (HWW) | Gratis oefenen & uitleg

Om het hulpwerkwoord te vinden in een zin, moet je eerst de zelfstandige werkwoorden of koppelwerkwoorden vinden. De werkwoorden die overblijven, zijn de hulpwerkwoorden.

Verder geven hulpwerkwoorden geen handelingen aan in een zin.

Een hulpwerkwoord vormt samen met het zelfstandig werkwoord het werkwoordelijk gezegde. Let er ook op dat hulpwerkwoorden nooit alleen staan in een zin.

Onderaan de pagina staan gratis oefeningen.

Voorbeelden van hulpwerkwoorden

VoorbeeldzinUitleg
Ik ben naar school gefietst.‘Ben’ is het hulpwerkwoord in deze zin.
Ik fiets naar school.In deze zin staat maar één werkwoord. Er staat dus geen hulpwerkwoord in deze zin.
Zij zou mij gisteren betaald hebben.‘Zou’ is het hulpwerkwoord in deze zin.

Gratis oefeningen hulpwerkwoorden

Het koppelwerkwoord (kww) | Uitleg en oefeningen

Wat is het koppelwerkwoord in een zin? En waar wordt het voor gebruikt? Dat zal deze pagina aan je uitleggen. Daarnaast kun je tevens (=ook) gratis online oefeningen maken! Laten we maar snel beginnen.

Onderaan de pagina staan gratis oefeningen.

Wat is een koppelwerkwoord?

Naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden, zijn er ook nog koppelwerkwoorden (kww). Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord. Er zijn in totaal negen koppelwerkwoorden en deze moet je uit je hoofd leren.

Een koppelwerkwoord koppelt het onderwerp in een zin aan het naamwoordelijk deel. Het geeft dus een toestand of eigenschap aan. Dit klinkt wellicht (=misschien) lastig. Kijk daarom maar naar de voorbeelden van zinnen met een koppelwerkwoord.

Let op! Een koppelwerkwoord is alleen maar door een ander koppelwerkwoord te vervangen. Als dit niet zo is, dan is het geen kww! Zie hiervoor

Voorbeelden van zinnen met kww

Lisa is lief.
In dit voorbeeld is ‘is’ het kww. Dit is namelijk een vorm van het kww ‘zijn‘.
Ik werd gisteren ziek.
In dit voorbeeld is ‘werd‘ het kww. Dit is namelijk een vorm van het kww ‘worden‘.

Uitzondering:

Cristiano is voetballer geworden.
In dit voorbeeld is ‘geworden‘ het kww. Dit is namelijk een vervoeging van het kww ‘worden’. Het woordje ‘is’ is in deze zin geen koppelwerkwoord, maar het hulpwerkwoord. Dit komt omdat je een koppelwerkwoord alleen maar kan vervangen door een ander koppelwerkwoord.

Lijst van de koppelwerkwoorden

Dit lijstje moet je uit je hoofd leren.

  • Zijn
  • Worden
  • Blijven
  • Blijken
  • Lijken
  • Schijnen
  • Heten
  • Dunken
  • Voorkomen

Gratis oefeningen

Het bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) | Gratis oefenen & uitleg

Mijn fiets, jouw huis, onze vader… Dit zijn allemaal voorbeelden van het bezittelijk voornaamwoord. Dit voornaamwoord geeft bezit aan. Iets is bijvoorbeeld van jou of van een ander. De afkorting is bez. vnw en het wordt ook wel possessief pronomen genoemd. Op deze pagina kun je uitleg lezen over hoe je het bezittelijk voornaamwoord vindt in een zin en tevens (=ook) vind je uitleg over de spellingsregels.

Een bez. vnw geeft dus aan van wie iets is. Dit voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.

In het kort

Een bezittelijk voornaamwoord geeft bezit aan. Denk aan mijn fiets of jouw fiets.

Onderaan de pagina staan gratis oefeningen.

Overzicht bezittelijk voornaamwoord

Enkelvoud
Eerste persoonMijn
Tweede persoonjouw / je / uw
Derde persoonzijn / haar
Meervoud
Eerste persoonons / onze
Tweede persoonjullie / uw
Derde persoonhun
De rechter kolom geeft een overzicht van alle bezittelijke voornaamwoorden

Verschil tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

  • Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, ding of dier.
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft bezit aan, het geeft aan van wie iets is.

Uitzondering bezittelijk voornaamwoord

Wanneer het bezittelijk voornaamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat, dan is het een persoonlijk voornaamwoord en dus geen bezittelijk voornaamwoord.

  • Die nieuwe fiets is van mij -> ‘mij’ is hier het persoonlijk voornaamwoord en geen bezittelijk voornaamwoord.

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord

VoorbeeldzinBezittelijk voornaamwoord
Dit is mijn huis.mijn
Daar loopt jouw zus.jouw
Dat is onze vader.onze

Jou of jouw?

Bij een bezittelijk voornaamwoord gebruik je jouw.

  • Dit is jouw fiets.

Bij een persoonlijk voornaamwoord gebruik je jou.

  • Deze fiets is van jou.

U of uw?

Hier geldt hetzelfde.

Bij een bezittelijk voornaamwoord gebruik je uw.

  • Dit is uw tas.

Bij een persoonlijk voornaamwoord gebruik je u.

  • Deze tas is van u.

Mij of mijn?

Bij een bezittelijk voornaamwoord gebruik je mijn.

  • Dit is mijn auto.

Bij een persoonlijk voornaamwoord gebruik je mij.

  • Deze auto is van mij.

Gratis oefenen

Klik het bezittelijk voornaamwoord aan in de zin:

Oefen met jou/jouw:

Oefen met u/uw:

Oefen met mij/mijn:

Het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw) | Gratis oefenen

Wat is een persoonlijk voornaamwoord? Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een persoon of meerdere personen, zonder ze bij hun naam te noemen. Dat klinkt misschien lastig, dus kijk maar eens naar de voorbeelden hieronder:

Voorbeelden persoonlijk voornaamwoord

1.Ik ga naar haar toe.
2.Hij komt morgen langs bij mij.
3.Ze vertrouwt het niet.
-> Let op: het kan een pers. vnw. zijn als je het door ‘dat’ kunt vervangen.
4.Ik loop naar jou.
5.Wij lopen naar jullie.
Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.

Overzicht persoonlijke voornaamwoorden

Enkelvoud
Eerste persoonIkMijMe
Tweede persoonJijJeUJou
Derde persoonHijZijZeHet
Meervoud
Eerste persoonWijWeOns
Tweede persoonJullieJeU
Derde persoonZijZeHenHun
Een overzicht van alle persoonlijke voornaamwoorden.

Oefeningen persoonlijk voornaamwoord

Klik het persoonlijk voornaamwoord aan:

Oefen met jou/jouw:

Oefen met u/uw:

Oefen met mij/mijn:

Het werkwoord (ww) | Gratis oefenen

Wat is een werkwoord? En hoe vind je een werkwoord in een zin? De afkorting van werkwoorden is ww. Een werkwoord geeft aan dat er iets gebeurt of dat iemand iets doet. Ze kunnen ook veranderen als je de zin een beetje aanpast. Dat klinkt vast lastig, kijk daarom maar naar de voorbeelden:

Voorbeelden werkwoorden

Tegenwoordige tijd:

  • Ik loop naar school.
  • hij loopt naar school.
  • Ik wil een hond.
  • Wij zijn er al een tijdje.

Verleden tijd:

  • Ik heb gister lekker gegeten.
  • Ik heb gekeken.
  • Ik heb gister veel water gedronken.

Werkwoorden oefeningen:

Klik het werkwoord aan in de zin:

Werkwoorden vervoegen:

Het voorzetsel (vz/prepositie) | Gratis oefenen

Voorzetsels worden ook wel preposities genoemd en de afkorting van voorzetsels is VZ. In de volgende zinnen zijn de voorzetsels (VZ) gemarkeerd:

  • Op de kast
  • Onder de kast
  • In de kast
  • Voor de kast
  • Achter de kast
  • Naast de kast
  • Tijdens de vergadering
  • Na de vergadering
  • Voor de vergadering
  • Halverwege de vergadering

Vaste voorzetsels

Soms hoort een voorzetsel bij een werkwoord. Dit noem je dan een vast voorzetsel. Aan de hand van voorbeelden is het meestal wat makkelijker te begrijpen. Zie de volgende voorbeelden, de vaste voorzetsels zijn gemarkeerd:

  • Akkoord gaan met
  • Baat hebben bij
  • Betrekking hebben op
  • Confronteren met

Scheidbare werkwoorden

Soms kan het zijn dat je een voorzetsel vindt in een zin, maar dat dit eigenlijk geen voorzetsel is. Dit is het geval bij scheidbare werkwoorden. Het voorzetsel hoort namelijk bij het werkwoord zelf.
Let op: het is in dit geval dus GEEN voorzetsel!
Zie ook het voorbeeld:

  • Nakijken – Ik kijk vanavond de toetsen na.
  • Het woordje ‘na‘ is in dit geval geen voorzetsel (VZ).

Nog meer voorbeelden:

  • Opnoemen – Noem eens de antwoorden op.
  • Opgeven – Ik geef het op.

Oefenen:

Het bijvoeglijk naamwoord (bnw) | Gratis oefenen

Deze pagina zal uitleggen hoe je het bijvoeglijk naamwoord kunt vinden in een zin.
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap aan van het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld het spannende boek. Spannend is het bijvoeglijk naamwoord en het boek is het zelfstandig naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je bijna altijd met een -e op het eind.

Let op: Wanneer het bijvoeglijk naamwoord een materiaal is, dan schrijf je deze met -en op het eind. Bijvoorbeeld de wollen deken.

Voorbeelden

Het huiswerk is lastig
Het mooie huis
Morgen moet ik weer naar school, dan zie ik mijn leuke vrienden weer.
Het houten huis
Hij is onaardig

Bijvoeglijk naamwoord oefenen: